de farao had de absolute macht over zijn onderdanen. In de praktijk stond hij aan het hoofd van een hiërarchie van ambtenaren. De  opperste raadgever was de vizier of de eerste minister, waarna de andere hoge ambtenaren - de diplomaten en de priesters - volgden die hem de verschillende delen van Egypte hielpen besturen. Schrijvers hadden de taak verslagen bij te houden.